fbpx

de ontwikkeling van het vak dirigent deel 2

Tegen het eind van de 18e eeuw werden orkesten op verschillende manieren geleid. Bij orkesten aan een vorstelijk hof kon er een kapelmeester zijn die behalve voor de kerkmuziekook bij andere gelegenheden musici leidde. Soms stond de leider staande te spelen en werd Stehgeiger (staande violist) genoemd, soms werd de maat geslagen met behulp van een manshoge zware dirigeerstaf. De dirigeerstaf was in de zeventiende eeuw ingeburgerd.[1]De staf werd tot ver in de negentiende eeuw gebruikt.

19e eeuw

In het begin van de negentiende eeuw gebruikte componist en dirigent Louis Spohr een klein stokje om de maat aan te geven en halverwege deze eeuw was het dirigeerstokje, ook wel baton genoemd, ingeburgerd. Het was tevens een gewoonte dat componisten als Haydn en Beethoven hun eigen stukken dirigeerden. Haydn deed dat vaak vanachter het klavecimbel, Beethoven stond voor het orkest. Andere componisten dirigeerden ook werken van anderen.

In 1835 gebruikte Mendelssohn de dirigeerstok bij het dirigeren van het Gewandhausorchester waarvan hij directeur was. Hij bereikte daarmee een precisie in de uitvoering die voor die tijd ongehoord was. Vanaf 1840 werd de dirigent niet enkel gezien als maatslaander, maar als musicus en iemand die de muziek interpreteerde. Dirigent werd vanaf dan een beroep. Een grote dirigent die geen componist was, was Hans von Bulow. Andere grote dirigenten waren Mahler, Nikisch, Mancinelli, Toscanini en Weingartner. Tegen het eind van de 19e eeuw was het vak van dirigent uitgegroeid tot artistiek leider van orkesten.

Moderne tijd

In de twintigste eeuw waren er veel bekende dirigenten als von Karajan, Haitink, Mengelberg en Bernstein. Daarnaast waren er zeer eigenzinnige en individualistische dirigenten als Celibidache en Kleiber wier optredens een cultstatus kregen. In Wenen Swarovski een generatie lang dirigenten als Abbado, Jansons, Maazel en Mehta op.  Het Lehrbuch des Dirigierens van Hermann Scherchen is een zeer leerzame klassieker, tot in onze dagen. Tijdens het jaarlijkse zomerfestival van het Boston Symphony Orchestra krijgen ook jonge dirigenten veel ruimte. Leonard Bernstein begeleidde er velen van hen, bijvoorbeeld Marin Alsop die tot de relatief kleine groep vrouwelijke dirigenten behoort. Orkestdirectie is nog steeds grotendeels een mannenbolwerk.

In Nederland kunnen jonge dirigenten deelnemen aan het Kirill Kondrasjin concours om ervaring op te doen. Een assistentschap bij een dirigent of orkest van wereldfaam heeft vele jonge dirigenten in hun carrière aanzienlijk geholpen.

In de 21e eeuw is de gewoonte waarbij een vaste dirigent heel lang aan één orkest verbonden bleef, verleden tijd geworden. Mengelberg en Haitink stonden 50 resp. 27 jaar voor het Concertgebouworkest..Weliswaar combineerden zij dit in bepaalde perioden met vaste verbintenissen elders, maar zij golden toch als één met hun "eigen" ensemble, dat zij in langjarige samenwerking naar hun inzichten konden kneden. Zulke lange contracten zijn nu ondenkbaar. Tegenwoordig werkt een chef-dirigent vaak maar enkele weken per seizoen met een orkest en heeft hij soortgelijke contracten en vele gastdirecties elders in de wereld. Mariss Jansons besteedde evenveel tijd aan het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks als aan het Koninklijk Concertgebouworkest. Van beide was hij chef-dirigent. Jaap van Zweden vervult die functie bij orkesten in drie verschillende werelddelen. Volgens sommige critici gaat door deze ontwikkeling het specifieke karakter van een orkest verloren en is de klank "globaler" geworden.

Een andere ontwikkeling die in de tweede helft van de 20e eeuw opkwam, is de specialisatie in repertoire. Dirigenten als Harnoncourt waren exponenten van een richting die de muziek van barok en classicisme ging spelen volgens de eisen van de authentieke uitvoeringspraktijk met "tijdeigen" instrumentarium in kleine bezetting. Naar hun mening moest deze muziek ontdaan worden van interpretatieve misverstanden die zich in de loop der eeuwen hadden ontwikkeld. Het kwam zover dat sommige "traditionele" dirigenten en orkesten nauwelijks meer muziek van voor 1800 op de lessenaars zetten en dat vooral specialisten zich ontfermden over Bach en Mozart. In de 21e eeuw zijn deze richtingen naar elkaar toegegroeid en heeft een soort synthese van opvattingen plaatsgevonden. Dirigenten van grote symfonieorkesten houden bij hun interpretatie van oudere muziek rekening met de inzichten van de authentieke uitvoeringspraktijk, terwijl omgekeerd Harnoncourt, Norrington hun opvatting ook kenbaar maken bij muziek van de romantiek en daarna.